-
1 lay
adj. gewoon; amateur; ondeskundig; niet priesterlijk; wereldlijk--------n. lied, vers, ballade--------n. toestand; leg (v. kip); stand van zaken; wip, nummertje; plechtig lied, zang; iem. die bed deelt--------v. neerleggen; leggen; dekken; voorleggen (voor mij); opleggen; plaatsen; veroorzaken; klaarmaken; wedden; wonenlay1[ lee] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:1 〈 Amerikaans-Engels〉 the lay of the land • de natuurlijke ligging van het gebied/stuk grond; 〈 figuurlijk ook〉 de stand van zaken→ easy easy/————————lay22 leken- ⇒ amateur-, ondeskundig♦voorbeelden:lay preacher • lekenpriesterlay sister • lekenzuster————————lay31 wedden♦voorbeelden:1 leggen ⇒ neerleggen/vleien4 verdrijven ⇒ doen bedaren/verdwijnen5 beleggen ⇒ bekleden, be/overdekken (met)7 naar voren brengen ⇒ uiten, in/uitbrengen♦voorbeelden:2 the scene of the story is laid in … • het verhaal speelt zich af in …lay a snare/trap • een strik/val zettenlay flat • tegen de grond slaanlay low • tegen de grond werken; (vernietigend) verslaan; 〈 figuurlijk〉 vellen 〈 bijvoorbeeld van ziekte〉lay waste • verwoesten4 lay someone's doubts • iemands twijfel(s) wegnemen/sussen6 lay a wager • een weddenschap aangaan/afsluiten8 lay a penalty (up)on someone • iemand een boete/straf opleggen→ lay aside lay aside/, lay by lay by/, lay down lay down/, lay off lay off/, lay on lay on/, lay open lay open/, lay out lay out/, lay up lay up/————————lay4→ lie lie/ -
2 risk
n. risico, gevaar; verantwoordelijkheid--------v. riskerenrisk1[ risk]1 risico ⇒ kans, gevaar♦voorbeelden:take risks • risico's nemenat risk • in gevaarat one's own risk • op/voor eigen risicoI don't want to run the risk of losing my job • ik wil mijn baan niet op het spel zetten————————risk2〈 werkwoord〉2 riskeren ⇒ gevaar/kans lopen -
3 stake
n. staak, paal; brandstapel; inzet, belang; prijzengeld; op het spel staan--------v. vastbinden aan een staak, stutten; afpalen, afbakenen; aanspraak maken op; verwedden, inzettenstake1[ steek] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:2 go to the stake • op de brandstapel sterven; 〈 figuurlijk〉 de zure vruchten plukken (van een onverstandig besluit)3 have a stake in something • zakelijk belang hebben/betrokken zijn bij ietslose one's stake • zijn inzet/de weddenschap verliezenbe at stake • op het spel staanthe issue at stake • waar het om gaat————————stake2〈 werkwoord〉3 spietsen♦voorbeelden:¶ 〈Amerikaans-Engels; informeel〉 stake out • posten bij, in de gaten houden 〈 bijvoorbeeld (huis van) misdadiger〉 -
4 imperil
v. in gevaar brengen; op het spel zetten -
5 jeopardize
v. riskeren, in gevaar brengen, op spel zetten; compromis sluiten inzake veiligheid of zekerheid van; compromis sluiten inzake succes van1 in gevaar brengen ⇒ riskeren, op het spel zetten♦voorbeelden: -
6 put one's shirt on
alles op het spel zetten, al het geld op... zetten -
7 venture
n. onderneming; avontuurlijke reis/stap--------v. in gevaar brengen, een kans nemenventure1[ ventsjə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (gevaarlijke) onderneming ⇒ gewaagd project, 〈 in het bijzonder〉 speculatie; avontuurlijke reis/stap————————venture2♦voorbeelden:venture out of doors • zich op straat wagen1 (aan)durven ⇒ wagen (iets te doen), durven (te beweren)♦voorbeelden:venture (up)on something • iets aandurven/wagen, zich wagen aan ietsventure that • durven te beweren dat2 inzetten♦voorbeelden:〈 spreekwoord〉 nothing ventured, nothing gained • wie niet waagt, die niet wint -
8 gamble
n. gok--------v. gokkengamble1[ gæmbl] 〈zelfstandig naamwoord; voornamelijk enkelvoud〉♦voorbeelden:1 have a gamble (on) • gokken (op), speculeren (op)take a gamble (on) • een gokje wagen (op)it is a gamble • het is een loterij/gok————————gamble21 gokken ⇒ spelen, dobbelen♦voorbeelden:gamble on • gokken/rekenen opII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
9 I don't want to run the risk of losing my job
I don't want to run the risk of losing my jobEnglish-Dutch dictionary > I don't want to run the risk of losing my job
-
10 jeopardy
-
11 pawn
n. (onder)pand; verpand; pion (in schaakspel); marionet--------v. verpanden, belenenpawn1[ po:n] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————pawn2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
12 put one's future in jeopardy
put one's future in jeopardy -
13 venture one's life
-
14 wager
n. weddenschap--------v. wedden, oorlog voerenwager1♦voorbeelden:————————wager2〈 formeel〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 verwedden ⇒ wedden (om/met), op het spel zetten♦voorbeelden: -
15 imperilling
adj. in gevaar brengen; op het spel zetten -
16 put all his eggs in one basket
al zijn eieren in een mand leggen, alles erop wagen, zijn hele vermogen op het spel zetten, zich in gevaar brengen -
17 stake one's life
iemands leven op het spel zetten -
18 set
adj. vast; strak; klaar--------n. set; toestel; groep; houding; serie; bergplaats; plaats waar gefilmd wordt; kant; het hard worden--------v. zetten; vaststellen; neerzetten; veroorzaken; klaarmaken; vast worden; richtenset1[ set]1 stel ⇒ span, servies, set 〈pannen enz.〉; reeks 〈 gebouwen, vertrekken, postzegels〉; serie, suite; set 〈 van liedjes〉2 kring ⇒ gezelschap, groep, kliek4 stek ⇒ loot, jonge plant♦voorbeelden:the smart set • de chic♦voorbeelden:2 the set of public opinion is against tolerance • er is een neiging bij het publiek tegen tolerantie————————set21 vast ⇒ bepaald, vastgesteld; stereotiep, routine-, onveranderlijk♦voorbeelden:1 set formula • stereotiepe/vaste formuleset hours of work • vaste werkurenset phrase • stereotiepe uitdrukkingset price/time • vast(e) prijs/tijdstipset purpose • vast vooropgesteld doelset smile • strakke glimlachset in one's ways • met vaste gewoonten4 ready, set, go • aan de lijn, klaar, start〈 sport〉 (get) set! • klaar!〈 informeel〉 be all set for something/to do something • (helemaal) klaar zijn voor iets/om iets te doenset piece • groot vuurwerk op stellage; doorwrocht(e) stuk/compositie 〈 in kunst en literatuur〉; 〈 toneel〉 zetstuk; zorgvuldig vooraf geplande militaire operatie • 〈Brits-Engels; sport〉 spelhervatting 〈 hoekschop, vrije schop〉set square • tekendriehoekset teeth • op elkaar geklemde tanden♦voorbeelden:1 set dinner • dagschotel, dagmenu♦voorbeelden:her mind is set on pleasure • ze wil alleen plezier makenhe's very set (up)on becoming an actor • hij wil absoluut acteur worden————————set31 vast worden ⇒ stijf/hard worden 〈 van cement, gelei〉; verharden, stollen, een vaste vorm aannemen; bestendig worden 〈 van weer〉3 afnemen ⇒ verminderen, achteruitgaan♦voorbeelden:→ set about set about/, set forth set forth/, set in set in/, set off set off/, set on set on/, set out set out/, set to set to/, set up set up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 zetten ⇒ plaatsen, stellen, leggen, doen zitten3 opleggen ⇒ opdragen, opgeven 〈 taak〉; geven 〈 voorbeeld〉; stellen 〈 voorbeeld, probleem〉; opstellen, (samen)stellen 〈vragen e.d.〉4 bepalen 〈 datum〉 ⇒ voorschrijven 〈 de mode〉; aangeven 〈 maat, pas, toon, tempo〉; vaststellen 〈 limiet, tijd, prijs〉5 brengen ⇒ aanleiding geven tot, veroorzaken9 aanhitsen ⇒ aanzetten, ophitsen♦voorbeelden:set free • vrijlaten, bevrijdenset ashore • aan land zettenset something before someone • iemand iets voorzetten/voorleggenset flowers in water • bloemen in water zettenset on the shore • aan land zettenset pen to paper • beginnen te schrijvenset spurs to the horse • het paard de sporen gevenset the alarm clock • de wekker zetten1set eggs • eieren laten uitbroeden1set a hen • een hen op eieren zetten3set a fire • een vuur aansteken3 who will set the examination papers? • wie stelt de examenvragen op?set someone a good example • iemand het goede voorbeeld gevenset a problem • een probleem stellenset questions • vragen stellenset someone a task • iemand een taak opleggenset someone to write a report • iemand een rapport laten opstellenset oneself a difficult task • zichzelf een moeilijke taak opleggenset something in motion • iets in beweging zettenset something in order • iets in orde brengenset the fashion • de mode bepalenset a price on something • de prijs van iets bepalenset a high value on something • veel waarde aan iets hechtenset the wedding-day • de trouwdag bepalenset someone laughing • iemand aan het lachen brengenthat set me thinking • dat bracht me aan het denkenset oneself to do something • zich erop toeleggen/zijn best doen om iets te doenset the table • de tafel dekken9 set a dog at/(up)on someone • een hond tegen iemand ophitsen/op iemand loslaten10 set one's teeth/lips • zijn tanden/lippen op elkaar klemmen13 set jewels • juwelen (in)zetten/kassenset a crown with gems • een kroon met juwelen bezetten18 the novel is set in nineteenth-century London • de roman speelt zich af in het Londen van de negentiende eeuwset little/much by something • iets geringschatten/hoogschatten, weinig/veel geven omset about rumours • geruchten verspreidenset (up)on someone • iemand aanvallen/overvallenagainst that fact you must set that … • daartegenover moet je stellen dat …public opinion is setting against him • de publieke opinie kant zich tegen hemset someone against someone • iemand opzetten tegen iemandset someone beside someone else • iemand met iemand anders vergelijkenset someone over someone • iemand boven iemand (aan)stellenset someone over something • iemand aan het hoofd stellen van iets -
19 put
n. kogelwerpen--------v. plaatsen, leggen, zetten; stoppen; stellen; merkenput1[ poet] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 → putt putt/————————put2♦voorbeelden:¶ stay put • blijven waar je bent, op zijn plaats blijven————————put32 → putt putt/♦voorbeelden:1 the ship put into the port • het schip voer/stevende de haven binnen〈 voornamelijk Brits-Engels〉 put (up)on someone • iemand last/ongemak bezorgen→ put about put about/, put back put back/, put down put down/, put in put in/, put out put out/, put over put over/, put to put to/, put up put up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉5 werpen ⇒ stoten, jagen7 uitdrukken ⇒ zeggen, stellen8 vertalen ⇒ overbrengen, omzetten♦voorbeelden:put an end to (one's life) • een eind maken (aan zijn leven)put a/one's finger to one's lips • de vinger voor de lippen/mond leggen 〈 als aanmaning tot zwijgen〉put one's hand on something • de hand leggen op ietsput an idea/thought into someone's head • iemand op een idee brengenput a knife between someone's ribs • iemand een mes tussen de ribben stekenput a match to something • iets aansteken/in brand stekenput money in(to) something • geld steken in ietsput pen to paper • pen op papier zettenput pressure (up)on • pressie uitoefenen opput a price on something • een prijskaartje hangen aanput one's signature to something • zijn handtekening plaatsen onder ietsput someone on the train • iemand op de trein zettenput a stop to something • een eind maken aan ietsput one's trust in • zijn vertrouwen stellen inthe death of his son put years on him • de dood van zijn zoon heeft hem ouder gemaaktput oneself into something • zich geheel/zijn beste krachten aan iets gevenput safety above cost • veiligheid boven kosten stellenput someone across the river • iemand overzettenput something before something else • iets prefereren/stellen boven iets andersput behind bars • achter de tralies zettenput something behind oneself • zich over iets heen zetten, met iets brekenput in order • in orde brengenput in an awkward position • in een moeilijk parket brengenput in(to) touch with • in contact brengen metput into circulation • in omloop brengenput into effect • ten uitvoer brengenput into power • aan de macht brengenput someone off his food • iemand de eetlust benemenput someone off his game • iemand van zijn spel afleidenput someone off learning • iemand de zin om te leren ontnemenput someone off smoking • iemand van het roken afbrengenput someone on antibiotics • iemand antibiotica voorschrijvenput someone on his guard • iemand waarschuwenput on the right track • op het goede spoor brengenput out of business • failliet doen gaan, ruïnerenput someone out of temper • iemand uit zijn humeur brengenput a Bill through Parliament • een wetsvoorstel door het parlement krijgenput one's children through university • zijn kinderen universitaire studies laten voltooienput the children to bed • de kinderen naar bed brengenput to death • ter dood brengenput a poem to music • een gedicht op muziek zettenput the children to school • de kinderen op school doenput one's son to a trade • voor zijn zoon een beroep vindenput oneself/someone to work • zich/iemand aan het werk zettenput to good use • goed gebruik maken vanput £100 towards the cost • £100 in de kosten bijdragen〈 informeel〉 put someone through it • iemand een zware test afnemen/zwaar op de proef stellenput to flight/rout • op de vlucht drijvenput someone to (great) inconvenience • iemand (veel) ongerief bezorgenput someone to trouble • iemand last/ongemak bezorgenput £1,000,000 on the taxes • de belastingen met £1.000.000 verhogenput a proposal before/to a meeting • een vergadering een voorstel voorleggenput someone onto someone • iemand aan iemand voorstellen/bij iemand introducerenhow shall I put it? • hoe zal ik het zeggento put it bluntly • om het (maar) ronduit/cru te zeggenbe hard put (to it) to do something • iets nauwelijks aankunnen, het erg moeilijk hebben om iets te doenput under • verdoven, onder narcose brengenput it/one/something across someone • het iemand flikken, iemand beetnemenI put it to him that he was wrong • ik hield het hem voor dat hij het verkeerd hadput oneself to it to do something • zich ertoe zetten iets te doen→ put about put about/, put across put across/, put ahead put ahead/, put aside put aside/, put away put away/, put back put back/, put behind put behind/, put by put by/, put down put down/, put forth put forth/, put forward put forward/, put in put in/, put off put off/, put on put on/, put out put out/, put over put over/, put through put through/, put to put to/, put together put together/, put up put up/ -
20 sideline
n. zijlijn; bijkomstige bezigheid; nevenbranche (slang); -artikelsideline1II 〈 meervoud〉♦voorbeelden:————————sideline2
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Spiel — 1. A grundehrlichs Spiel, sägt der Hämmerle von Aalen. (Aalen.) 2. Am Ende des Spiels wartet der Teufel. Engl.: Gaming has the devil at the bottom. 3. Am Spiel erkennt man, was in einem steckt. – Petri, II, 14. 4. An ein schön Spiel denkt man… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Haar — 1. An einem Haar zieht man mich hin, wo ich gern bin. – Körte, 2504. 2. Auch ein Haar hat seinen Schatten. – Eiselein, 266; Simrock, 4151. Böhm.: I vlas má svůj stín. (Čelakovsky, 284.) Lat.: Etiam capillus unus habet umbram suam. (Eiselein,… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Holländische Sprache — Niederländisch Gesprochen in Siehe unter „Offizieller Status“, des Weiteren in Indonesien und nur mundartlich in Frankreich (Nord Pas de Calais) und Deutschland (Nördlicher Niederrhein). Sprecher ca. 26 Millionen Linguistische Klassifikation … Deutsch Wikipedia
Niederländisch-Flämische Sprache — Niederländisch Gesprochen in Siehe unter „Offizieller Status“, des Weiteren in Indonesien und nur mundartlich in Frankreich (Nord Pas de Calais) und Deutschland (Nördlicher Niederrhein). Sprecher ca. 26 Millionen Linguistische Klassifikation … Deutsch Wikipedia
Niederländische Sprache — Niederländisch (Nederlands) Gesprochen in Siehe unter „Offizieller Status“, des Weiteren in Indonesien und nur dialektal in Frankreich (Nord Pas de Calais) und Deutschland (Nördlicher Niederrhein). Sprecher ca. 26 Millionen Linguistische… … Deutsch Wikipedia